We stelden reeds dat Bach de unieke synthese vormt tussen de ‘Stile antico’ (de stijl van de Middeleeuwen en de Renaissance) en de ‘Stile nuovo’ (de stijl van de Barok, met meer aandacht voor de mens). Tot een van de belangrijkste kenmerken van laatstgenoemde behoort een grondige kennis en gebruik van de ‘ars retorica’, de kunst van de redevoering, inclusief de vele stijlfiguren en affecten die de taal ten dienste staan.
Deze beinvloeding van woord- en toonkunst is begrijpelijk vanwege de vele overeenkomstige eigenschappen tussen beide kunsten. Van oudsher heeft de mens deze analogie gevoeld en beide kunsten met elkaar verbonden om zich creatief te uiten. Dit leidde in de Barok tot een hernieuwde belangstelling voor de ‘ars retorica’ met een volledig overnemen van alle wetten en regels van de redekunst om de plastische uitwerking op de toehoorders te vergroten.
Een klassieke redevoering bestaat uit 5 basisonderdelen:
Inventio: het verzinnen van een idee, een onderwerp als basis voor de redevoering.
Dispositio: aanbrengen van orde en structuur, opgedeeld in 6 onderdelen: het exordium (inleiding, trekken van de aandacht, sfeerschepping), de narratio (herleiden tot enkele hoofdaspecten), de propositio (eerste uitgebreide uiteenzetting van standpunten), de confutatio (tegenargumenten, twijfel zaaien, verwarring brengen), de confirmatio (afwijzing van de confutatio met nieuwe bewijsvoering), de conclusio (samenvatting en afsluiting van het betoog).
Elaboratio of elocutio: vorm en gestalte geven aan de dispositio door gebruik van juiste woorden, zinsbouw, retorische stijlfiguren.
Memoria: uit geheugen leren van de rede en zoeken naar juiste en beeldende voordracht (tempo, dynamiek, gestiek, intonatie,..)
Actio: de voordracht zelf , rekening houdende met alle onder punt 4 genoemde elementen. Ook de persoonlijkheid en uitstraling spelen hierbij een rol.
Het openingskoor van de Mattheuspassie blijft een van de meest geniale en verheven muzikale monumenten uit de gehele (barokke) muziekgeschiedenis.
Het openingskoor van de Mattheuspassie blijft een van de meest geniale en verheven muzikale monumenten uit de gehele (barokke) muziekgeschiedenis.
“Het in drie dimensies opgetrokken muzikale bouwwerk komt de luisteraar tegemoet als het voorportaal, de narthex, van een Romaanse of Gotische kathedraal, die bij het binnentreden ervan alvast de atmosfeer doet proeven van de grootse, indrukwekkende ruimte die erachter ligt, in dit geval het muzikale passieverhaal.”(K. van Houten).
Maar bovenal is dit openingskoor een prachtvoorbeeld van een muzikale redevoering (meer bepaald de Dispositio), waarbij de redenaar niet bestaat uit één maar uit meerdere personen. De dochters van Zion (‘die Töchter Zion’, koor 1) gaan een dialoog aan met de gelovige gemeenschap (‘die Gläubigen’, koor 2). De nadrukkelijk uitnodigende stelling (Propositio, ’Kommt ihr Töchter, helft mir klagen’) wordt aanvankelijk met bijna onverschillige vragen beantwoord. Pas in het tweede deel (Confutatio) weet koor 1 zijn gehoor echt te overtuigen en reageren deze positief en instemmend (Confirmatio). Dit leidt tot een bevestigend slot waar beide koren samen de hoofdgedachte zingen (Conclusio).
We bekijken dit boeiend betoog nog iets meer in detail:
1. Exordium (maat 1- 16): sfeerschepping, voorstelling van het thema door beide orkesten, contrapuntische inzetten (eerst orkest 2, daarna orkest 1 een kwint hoger), stuwend basisritme als een op gang komende rouwstoet. Het geheel ademt een droefgeestige ‘traurige’ atmosfeer owv de toonaard mi klein. Enkele instrumenten springen er met korte motieven even uit (exclamatio’s) wat de lamento-sfeer versterkt. Een plotse stijgende baslijn over twee octaven (anabasis) roept hevige emotie op. Herneming van het beginthema in si klein (eerst orkest 1 en daarna orkest 2 in de kwint), met meer aandrang om uit te monden in elkaar imiterende suspiratio-figuren.
2. Propositio (maat 17-56): het voltallige Chorus I neemt het voortouw: op het tweestemmige contrapuntische hoofdthema zingen zij de tekst ‘Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen’. Zij richten zich tot Chorus II (de gelovigen) om hen op te roepen om mee te klagen, in drie stijgende thema-inzetten (sopraan en bas/ alt en tenor/sopraan en bas), voorlopig zonder resultaat. Bij de uitroep ‘sehet’ (exclamatio) komt er eindelijk reactie, voorlopig beperkt tot het stellen van vragen (‘wen”, “wie”). Ook het argument ‘als wie ein Lamm’ kan hen voorlopig niet overtuigen. Bij een nieuwe poging (vanaf maat 28), in een scherpe tegenstelling tussen ‘den Bräutigam’ (felle hoge tonen) en ‘als wie ein Lamm’ (dalende melodische lijn) mengt zich plots een derde stem in het geheel: de ‘soprani in ripieno’ zingen als vanuit de hemel het koraal ‘O Lamm Gottes unschuldig’. De argumenten stapelen zich op (“Hij is onschuldig, Hij werd aan het kruis geslacht”); Chorus II blijft echter met vragen zitten (“Wen, Wie”).
Na een korte instrumentale adempauze (in sol groot) volgt een nieuwe poging van de Töchter Zion, onderbroken door een nieuwe vraag (“Was”), andermaal gesteund door het kinderkoor. Het argument is deze keer ‘seht die Geduld – allzeit gefunden geduldig’. De beide orkesten sluiten af in de hoopvolle en positieve toonsoort van sol groot, als sluiten zij zich aan bij de liefdevolle ‘Geduld-tekst’.
3. Confutatio (maat 57-71): nieuwe poging om de Gläubigen te overtuigen, en ditmaal verandert Chorus I het geweer van schouder. Na de milde suspiratio-‘Sehet’ uit het vorige fragment klinkt het woord nu kort en bitsig. Ook de instrumentale begeleiding verandert: strijkers en blazers spelen in felle staccato noten. En Chorus II reageert, geprikkeld door dat plotse ‘Sehet’ met een drievoudig ‘Wohin’. De vraag wordt indringend beantwoord door Chorus I: ‘Auf unsre Schuld’…’het is onze schuld!’
Tot driemaal toe herhaalt dit zich, en uiteindelijk brengen de knapenstemmen de ultieme verklaring van onze schuld: “All Sünd hast du getragen”, meteen de theologische kern van het Christelijk Luthers geloof: alleen door schuld te bekennen kan de mens opnieuw in Gods genade komen. Het dispuut neemt nog toe in intensiteit wanneer Chorus I een lang aangehouden verminderd akkoord zingt op ‘Schuld’ terwijl de tekst van het koraal waarschuwt met de zesde regel “sonst müssten wir verzagen”, wat zoveel betekent als ‘indien Christus niet zou gestorven zijn aan het kruis dan zou het met ons slecht zijn afgelopen!’. Alles bevindt zich in een desperate, neerwaartse spiraal en ook Bach mengt zich even in het strijdperk door zijn naam muzikaal te handtekenen in maat 71 (B-A-C-H of sib-la-do-si, fluit 1 en viool 2).
4. Confirmatio (maat 72-81): in een moment van wanhoop hernemen de Töchter Zion hun klaagzang van het begin, uitzonderlijk niet verdubbeld door instrumenten: zij laten de zangstemmen aan hun lot over alsof ze er zelf niet meer in geloven.
En dan gebeurt het: onmiddellijk na de altinzet van koor 1 (‘Sehet inh aus Lieb und Huld’) reageert koor 2 met de herneming van ‘Sehet’, als beamen zij plots de belangrijkheid en waarheid van het dramatische gebeuren. Dit leidt tot een samenkomen van beide koren en systematisch sluiten de verschillende stemgroepen zich bij elkaar aan. Ook de instrumentisten delen dit enthousiasme en de derde inzet (alten en tenoren) wordt zelfs vierstemmig meegespeeld! Tegelijk klinkt de laatste zin van het koraal ‘Erbarm dich unser, O Jesu!’, die dit samengaan van beide koorgroepen eendrachtig ondersteunt.
5. Conclusio (maat 82-90): nu beide groepen het eens geworden zijn besluiten zij om, in alle openheid en als een soort slotconclusie, nogmaals de dialoog van het begin even over te doen, met iets kortere inzetten en minder beaccentueerd. Opvallend is ook hoe Chorus 2 ,als imitatie van de vragen uit het begin, het motief van Chorus 1 gebruikt en hoe aan het slot de Töchter Zion alle ruimte geven aan de Gläubigen om hun ‘als wie ein Lamm’ uit te zingen.
Tenslotte valt ook, voor wie er geloof wil aan hechten, het gebruik van het Bach-getal 14 op (de optelling van zijn letters: 2+1+3+8): het tweestemmige hoofdthema komt 14 keer voor, de vraag-antwoordformule (’Wen?’..’den Bräutigam’,…) in de Propositio komt 14 keer voor, in de Confutatio klinkt 14 keer de vraag ‘wohin?’, er zijn 14 tekstblokken (inclusief de koraalmelodie), er is het B-A-C-H-citaat in maat 71.
Tevens ligt de Gulden Snede (de kortste zijde verhoudt zich tot de langste zoals de langste tot het geheel) op een zeer markant punt: er zijn 90 maten; de gulden snede geeft een verdeling van (afgerond) 56 en 34; precies na maat 56 ligt de meest belangrijke caesuur van dit openingskoor!
En ook los van deze analyse blijft het een magistrale brok muziek, die ook bij die eerste uitvoering (Goede Vrijdag, 15 april 1729) op de toehoorders een overrompelende uitwerking moet hebben gehad!
Paul Dinneweth
Comments