top of page
Foto van schrijverAnn D'Haese

Weest welkom, allen!


Dit is met voorsprong het meest uitnodigende zinnetje in ‘Vlaenderens kunstroem’ of de Rubenscantate (1877) van Peter Benoit op tekst van Julius De Geyter.


1 dorp 2 schrijvers

Deze Joannes De Geyter, kortweg Jan, later Julius want dat was toen in de mode, ken ik van een straatnaambord in het dorp waar ik opgroeide, Lede. Ik had familie in de Achterstraat, zoals men ze nog lang nadat ze in mijn geboortejaar (1962) de Julius De Geyterstraat geworden was, bleef noemen. Het was niet de meest prominente straat in Lede en grote trots is er in dit brave dorp over ‘den dichter’ denkelijk nooit geweest. Men had hem postuum trouwens goed liggen: de hevige antiklerikaal kreeg een straatje dat bijna regelrecht naar de Sint-Martinuskerk leidt. (Om deze voorstander van de scheiding van Kerk en Staat ter wille te zijn heeft men er nog de Hoogstraat tussen gelegd.)


(foto van schrijversgewijs.be)

Ik was in de volle overtuiging dat mijn dorp maar één schrijver voortgebracht heeft, mijn verre familielid Maurice D’Haese, maar heb me hier deerlijk vergist.


Van Lede naar Antwerpen

Julius werd in 1830 geboren in Lede, in herberg Den Bonten Os. Hij volgde de lagere school in Lede en in Aalst. Zijn talent voor taal werd opgemerkt door provinciaal inspecteur Karel Ledeganck, zelf een dichter die de eretitel “veldmaarschalk van de Vlaamse Beweging” droeg.


De lijn naar het schrijverschap èn de Vlaamse Beweging was geworpen en Julius nam ze aan. De Geyter volgde de normaalschool in Aalst en werkte even als onderwijzer in Herzele en Gavere. Op zijn 19de verhuisde hij naar Antwerpen, zijn oudere broer Karel achterna. In Antwerpen doorliep hij een gevarieerd professioneel traject, men zou hem nu zeker een jobhopper noemen: hulponderwijzer, vertaler, redacteur bij het katholieke Het Handelsblad, daarna bij het liberale De Koophandel, ondergriffier en vervolgens pleiter of ‘avoué’ bij de rechtbank. Ergens onderweg had hij gerekend op zijn netwerk om een promotie tot griffier te krijgen maar dat viel tegen. Hij was nochtans erg actief in liberale kringen, evenwel bij de daar minder populaire Vlaamsgezinde sectie. Zijn hoop was om geld en tijd te hebben om zich voluit aan de kunsten te wijden en mettertijd van zijn pen te leven. Uiteindelijk werd hij nog directeur van de Berg van Barmhartigheid, een instelling waar arme mensen geld konden lenen in ruil voor een pand.


Een strijdvaardige pen

Flamingant. Democratisch. Vrijheidslievend. Sociaal bewogen. Liberaal. Vrijzinnig. Het vloeide allemaal door zijn teksten, het kroop in zijn woord en ritme. Als 20-jarige publiceerde Julius zijn eerste poëzie. Hij schreef grote verhalen als ‘Hendrik en Rosa’ en bewerkte met veel succes Reinaert de Vos. Peter Benoit zette ‘Vlaenderens Kunstroem’, ‘In de Wereld’ en ‘de Rijn’ op muziek. Bekend werd De Geyter met zijn Geuzenlied, een fel antiklerikaal strijdlied dat de ritmiek van de Vlaamsche Leeuw helemaal volgde: Zij brullen “Leeuw van Vlaanderen!”/En huilen tegen ons/Zij die den Leeuw doen kruipen/Doen kruipen voor Bourbons! De dichter vond dat de katholieken de Vlaamse zaak verraden hadden en dat ze daarom hard bestreden moesten worden.

Dan, Geuzen, dan te wapen, De vrijheidsdrang in d’hand: Van ’t ongedierte der papen Verlost ons vaderland

Welja, dat ging er stevig tegenaan. Het leverde hem niet alleen medestanders op, kan ik me zo voorstellen. Maar het lied overleefde en de rechtgeaarde liberaal kan het nog steeds zingen. Het bekendste deel dan toch want geheugenwerk is uit de mode.


De Geyter en Multatuli...

Met “Max Havelaar” leerde De Geyter het werk van Multatuli kennen. Hij werd een groot bewonderaar. De antikatholieke bevolking, die hij betere vrijdenkers achtte dan de protestanten, ‘moet en zal u lief hebben, zodra het u kent’, dat schreef hij in een brief aan de Nederlandse auteur. In 1867 bracht hij hem als spreker naar Antwerpen, de treinreis van Amsterdam duurde in die tijd elf uur. Multatuli reeg de financiële débacles aan mekaar, was niet de aangenaamste mens en probeerde via zijn Antwerpse bewonderaar, die het zelf nooit breed gehad heeft, aan centen te geraken. Zelf schreef hij over De Geyter: ‘Ik leerde hem kennen als een gulle (bolle, had ik haast gezegd) Vlaming. Maar... hy maakt verzen’.

Met die verzen en libretto’s en teksten had De Geyter wel succes, zijn werk werd ook in Nederland uitgegeven.

Opvallend in zijn brieven en teksten is de spelling. Julius was o.a. met zijn herwerking van Reinaert de Vos betoverd geraakt door de middeleeuwse taal en verstechniek en toen ging hij ineens ook maar middeleeuws schrijven. En daarom streden dus ‘kaêrelen’ met lans en dolk en strooiden dichters ‘paêrelen’ in ’t volk.

- O! laat onze Vrijheid paleizen bewonen!” -

... maar ook De Geyter en D'Haese

Van over ’t water. Dat zegt men over ons, De Geyter & ik. Wij komen nochtans evengoed van de rechteroever. Het taalgevoel delen we, wellicht ook het feit dat we ons noch in het Leeds noch het Antwerps kunnen uitdrukken. Zijn taal is zo gezwollen als die zo geroemde Schelde in de Rubenscantate na twee weken regen. In de tekst bruist, stroomt en vloeit ze, en wat nog meer. Het vraagt een mentale klik om deze oubollige breedsprakerige frasen te zingen, de meeslepende muziek van Benoit helpt daarbij geweldig. Als ik de ogen sluit hoor ik een psalm voor vrijdenkers of vrijzinnigen, waarbij Kunst, Vrijheid en Kennis geroemd worden en Vrede en Broederlijkheid idealen zijn. Daar zijn die twee Ledenaartjes over anderhalve eeuw door verbonden en is taal geen barrière maar een brug.


De Rubenscantate eindigt met het beiaardlied, mij ook bekend als de radio tune bij stakingen op de openbare zender (al kan voorlopig niemand mij dit bevestigen). “Dan zal de grijsheid kwelen”. Check. “Dan zal de jonkheid dansen”. Check. 24 september 2022 op trappen en voorplein van het KMSKA.


Ann D’Haese (T11)












3 weergaven

Comments


bottom of page